|
|
Created by jennifer bottalico
almost 7 years ago
|
|
| Question | Answer |
| spreken | Sprak / spraken heeft gesproken |
| kunnen | ik kan kon / konden gekund |
| innemen | ik neem in ik nam in /namen in ik ikgenomen |
| kiezen | ik kies ik koos/kozen ik gekozen |
| klimmen | ik klim ik klom/klommen is geklommen |
| kopen | ik koop ik kocht/kochten ik gekocht |
| zeggen | ik zeg ik zei/zeiden heeft gezegd |
| Inbreken | asaltar/robar con fuerza ik breek in ik brak in/brakken in ik heb ingebroken |
| houden van | hij houdt hield van/hielden van hij heeft gehouden van |
| aankomen | hij komt aan kwam/kwamen aan hij is gekomen aan |
| bijten | hij bijt beet/beten hij heeft gebeten |
| schijnen | het schijn het scheen het heeft geschenen |
| krijgen | hij krijgt kreeg/kregen hij heeft gekregen |
| kijken | hij kijkt keek/keken hij heeft gekeken |
| laten | hij laat liet/lieten hij hefft gelaten |
Want to create your own Flashcards for free with GoConqr? Learn more.