biologie

Description

biologie samenvatting TEA 3
raven noamy rijnbeek
Flashcards by raven noamy rijnbeek, updated 7 months ago
raven noamy rijnbeek
Created by raven noamy rijnbeek 7 months ago
1
0

Resource summary

Question Answer
onderzoeksvraag de natuurwetenschappelijke methode begint met een observatie, waardoor de wetenschapper een vraag stelt. deze vraag noemen we een onderzoeksvraag.
hypothese een toetsbare verklaring voor de vraag.
verwachting wat er als eindresultaat verwacht word
resultaten wat het eindresultaat is als je de verwachting test.
conclusie laatste gedeelte van je scriptieonderzoek.
gecontroleerd experiment een wetenschappelijke test dat onder gecontroleerde omstandigheden wat betekent dat slecht 1 factoor tegelijk word verandert terwijl alle andere constant worden gehouden.
toetsbaar een hypothese moet toetsbaar zijn oom er zeker van te zijn dat het correct is.
falsifieerbaar kunnen weerlegd worden door experimentele resultaten.
experimenteergroep de groep die de behandeling in de experimenten doet
controlegroep de controlegroep laat ons zien wat voor effect de behandeling heeft
onafhankelijke variabele het verschil tussen de experimentgroep en de controlegroep
afhankelijke variabele de afhankelijke variabele hangt af van de onafhankelijke variabele en niet andersom
steekproefomgang verwijst naar het aantal individuele items dat in het experiment wordt getest
placebo een procedure of stof die geen verwacht effect heeft
dubbel blind onderzoek in de onderzoeken weten de art en het patiënt niet in welke groep de patiënt zit totdat de experimentele resultaten zijn verzameld
organel cel met orgaan erin
cytoplasma een vloeistof die wordt aangetroffen in het celmembraan
celmembraan definieert de grenzen van de cel en zorgt er ook voor dat de cel op een gecontroleerde manier met zijn omgeving kan communiceren
celkern het brein van de cel
kernmembraan omringt de kern en het is zijn taak om de ruimte van de cel te creëren om zowel het DNA te beschermen als alle moleculen te bevatten die betrokken zijn bij het verwerken en beschermen van die informatie
chromatine waar DNA stevig in verpakt in zit
kernporiën eiwit kanalen die bekent staan als kernporiën die vormen gaten in het kernmembraan
nucleolus de moleculen die verantwoordelijk zijn voor het maken van eiwitten
endoplasmatisch reticulum celmembraan dat zich bevind in de cel en dat zich in zichzelf vouwt om een interne ruimte te creëren
Ruw endoplasmatisch reticulum eiwitten dat hierin worden gemaakt zijn eiwitten die zijn bestemt om een del van een membraan of om uit het celmembraan uit de cel te worden gescheiden
ribosomen verantwoordelijk zijn voor eiwitproductie
glad endoplasmatische reticulum maakt liposomen en hormonen aan. dit zijn op vet gebaseerde moleculen die belangrijk zijn dij het energieopslag, membraanstructuur en communicatie
golgi-apparaat de postkamer (DHL), verantwoordelijk voor het verpakken van eiwitten in blaasjes die uit het ruwe endoplasmatisch reticulum komen
secretie slecht verpakt eiwit gaat via celwand naar buiten
lysosomen eten slecht verpakten eiwitten op
exocytose na het verlaten van het golgi-apparaat kunnen de blaasjes versmelten met het celmembraan
mitochondria ATP is energievaluta van de cel dat wordt geproduceerd door het mitochondria
prokaryote cel geen kern, DNA zweeft, klein, altijd 1 of meer cellig
eukaryote cel komt voor in dieren en planten, heeft een kern, DNA is bij de kern, groter , 1 of meer cellig
celwand beschermd de hele cel
vacuole lysosoom achtige organel
plastiden komt alleen in eukaryote cellen voor. slaat water en afval op en isoleert gevaarlijke stoffen heeft enzymen die grotere dingen kunnen afbreken
chloroplasten bladgroenkorrels
chromoplasten kleurstofkorrels
leukoplasten opslagkorrels
vloeibaarmozaïekmodel het momenteel geaccepteerde model voor structuur van de celmembraan
fosfolipiden is een lipide (vet) gemaakt van glycerol, 2 vetzuurstaarten en fosfaatkopgroep.
hydrofielen 'waterminnende' deel van de fosfolipide is de kop die een fosfaatgroep bevat. zijnvooral naar buiten gericht de koppen maar komen zowel binnen als buiten de cel in contact met 'waterige' vloeistof
hydrofobe reageren slecht met water. bestaat uit lange vetzuurstaarten en die kunnen gemakkelijk een interactie aangaan met andere niet-polaire moleculen
cholesterol een lipide dat een rol speelt bij de stevigheid van het membraan
membraaneiwitten gedeeltelijk het celmembraan in gaan, of het membraan volledig doorkruisen of losjes aan de binnen- of buitenkant worden bevestigd
receptoreiwit koolhydraatgroep die alleen aanwezig zijn op het buitenoppervlak van het celmembraan en zijn gehecht aan eiwitten of lipiden. ze zijn belangrijk voor interacties met andere cellen
selectief doorlaatbaar het celmembraan regelt welke stoffen er doorheen komen en hoeveel elke stof op een bepaald moment de cel kan binnenk0omen en kan verlaten
passief transport vereist geen energie en houdt in dat een stof zijn concentratiegradient over een membraan afdaalt.
concentratiegradient als aan de ene kant de moleculen hoger is dan de andere kant en ze kunnen niet door de celwand heen dan gaat het water zich verplaatsen om ervoor te zorgen dat het concentratie niveau nog steeds gelijk is
gefaciliteerde diffusie diffunderen moleculen over het celmembraan met behulp van het membraaneiwitten, zoals kanalen en dragers. (gebruiken eiwitten om te helpen bij het transport)
semipermeabel het membraan van de cel is half doorlaatbaar wat betekent dat het vooral watermoleculen doorlaat
porie-eiwit Een eiwit waarvan de cel de doorlaatbaarheid kan regelen
kanaaleiwitten sommige ervan zijn de hele tijd open en andere kunnen openen of sluiten als reactie op een bepaald signaal
dragereiwitten kunnen van vorm veranderen en het doelmolecuul van de ene kant van het membraan naar de andere verplaatsen
transporteiwit verplaatsen stoffen door hun membraan
actief transport cellen moeten met actief transport de nodige moleculen binnenbrengen. ( werkt tegen de concentratiegradient in waardoor lage concentratie naar gebieden met hoge concentratie worden verplaats) ( maakt gebruik van dragereiwitten en niet kanaaleiwitten)
concentratie hoeveelheid opgeloste stof in een oplosmiddel zit
opgeloste stof een stof dat oplost in een vloeistof zoals suiker in water.
oplosmiddel vloeibare stof waarin iets oplost, zoals suiker in water dan is water het oplosmiddel
diffusie verplaatsing van een stof met een hoge concentratie naar een plek met lage concentratie
osmose Osmose is een proces op basis van diffusie waarbij een vloeistof, waarin stoffen zijn opgelost, door een zogenaamd halfdoorlatend membraan stroomt, dat wel de vloeistof doorlaat maar niet de opgeloste stoffen.
osmotische waarde De osmotische waarde geeft de concentratie van opgeloste deeltjes in een vloeistof aan
hypertoon Hypertoon verwijst naar een oplossing waarvan de osmotische waarde hoger is dan die van een levende cel.
hypotoon een oplossing met een relatief lage osmotische waarde vergeleken met een andere oplossing
isotoon Isotoon is een term die verwijst naar een oplossing waarvan het aantal opgeloste deeltjes per liter gelijk is aan die van een andere oplossing
turgor De turgordruk is de druk van de celinhoud op de celwand
plasmolyse Plasmolyse is het loslaten van het celmembraan van de celwand.
Show full summary Hide full summary

Similar

Kennst du dich mit Ökologie aus? Quiz
Laura Overhoff
Biologie 3
Eugeniu Nicolenco
Biologie 1
Eugeniu Nicolenco
Die Natrium-Kalium-Pumpe
India Rose
Biologie 2
Eugeniu Nicolenco
Laubbäume & deren Blätter
Laura Overhoff
Genetika I (CZ)
Nikol Gřešková
Genetika II (CZ)
Nikol Gřešková
histologie: methode d'etudes B1-B9
faizia basharat
Genetik Abi
Sofia Schuller
H2c HF Bio 7.3, vitamines
Quinten Schilder