![]() |
Created by raven noamy rijnbeek
7 months ago
|
|
Question | Answer |
onderzoeksvraag | de natuurwetenschappelijke methode begint met een observatie, waardoor de wetenschapper een vraag stelt. deze vraag noemen we een onderzoeksvraag. |
hypothese | een toetsbare verklaring voor de vraag. |
verwachting | wat er als eindresultaat verwacht word |
resultaten | wat het eindresultaat is als je de verwachting test. |
conclusie | laatste gedeelte van je scriptieonderzoek. |
gecontroleerd experiment | een wetenschappelijke test dat onder gecontroleerde omstandigheden wat betekent dat slecht 1 factoor tegelijk word verandert terwijl alle andere constant worden gehouden. |
toetsbaar | een hypothese moet toetsbaar zijn oom er zeker van te zijn dat het correct is. |
falsifieerbaar | kunnen weerlegd worden door experimentele resultaten. |
experimenteergroep | de groep die de behandeling in de experimenten doet |
controlegroep | de controlegroep laat ons zien wat voor effect de behandeling heeft |
onafhankelijke variabele | het verschil tussen de experimentgroep en de controlegroep |
afhankelijke variabele | de afhankelijke variabele hangt af van de onafhankelijke variabele en niet andersom |
steekproefomgang | verwijst naar het aantal individuele items dat in het experiment wordt getest |
placebo | een procedure of stof die geen verwacht effect heeft |
dubbel blind onderzoek | in de onderzoeken weten de art en het patiënt niet in welke groep de patiënt zit totdat de experimentele resultaten zijn verzameld |
organel | cel met orgaan erin |
cytoplasma | een vloeistof die wordt aangetroffen in het celmembraan |
celmembraan | definieert de grenzen van de cel en zorgt er ook voor dat de cel op een gecontroleerde manier met zijn omgeving kan communiceren |
celkern | het brein van de cel |
kernmembraan | omringt de kern en het is zijn taak om de ruimte van de cel te creëren om zowel het DNA te beschermen als alle moleculen te bevatten die betrokken zijn bij het verwerken en beschermen van die informatie |
chromatine | waar DNA stevig in verpakt in zit |
kernporiën | eiwit kanalen die bekent staan als kernporiën die vormen gaten in het kernmembraan |
nucleolus | de moleculen die verantwoordelijk zijn voor het maken van eiwitten |
endoplasmatisch reticulum | celmembraan dat zich bevind in de cel en dat zich in zichzelf vouwt om een interne ruimte te creëren |
Ruw endoplasmatisch reticulum | eiwitten dat hierin worden gemaakt zijn eiwitten die zijn bestemt om een del van een membraan of om uit het celmembraan uit de cel te worden gescheiden |
ribosomen | verantwoordelijk zijn voor eiwitproductie |
glad endoplasmatische reticulum | maakt liposomen en hormonen aan. dit zijn op vet gebaseerde moleculen die belangrijk zijn dij het energieopslag, membraanstructuur en communicatie |
golgi-apparaat | de postkamer (DHL), verantwoordelijk voor het verpakken van eiwitten in blaasjes die uit het ruwe endoplasmatisch reticulum komen |
secretie | slecht verpakt eiwit gaat via celwand naar buiten |
lysosomen | eten slecht verpakten eiwitten op |
exocytose | na het verlaten van het golgi-apparaat kunnen de blaasjes versmelten met het celmembraan |
mitochondria | ATP is energievaluta van de cel dat wordt geproduceerd door het mitochondria |
prokaryote cel | geen kern, DNA zweeft, klein, altijd 1 of meer cellig |
eukaryote cel | komt voor in dieren en planten, heeft een kern, DNA is bij de kern, groter , 1 of meer cellig |
celwand | beschermd de hele cel |
vacuole | lysosoom achtige organel |
plastiden | komt alleen in eukaryote cellen voor. slaat water en afval op en isoleert gevaarlijke stoffen heeft enzymen die grotere dingen kunnen afbreken |
chloroplasten | bladgroenkorrels |
chromoplasten | kleurstofkorrels |
leukoplasten | opslagkorrels |
vloeibaarmozaïekmodel | het momenteel geaccepteerde model voor structuur van de celmembraan |
fosfolipiden | is een lipide (vet) gemaakt van glycerol, 2 vetzuurstaarten en fosfaatkopgroep. |
hydrofielen | 'waterminnende' deel van de fosfolipide is de kop die een fosfaatgroep bevat. zijnvooral naar buiten gericht de koppen maar komen zowel binnen als buiten de cel in contact met 'waterige' vloeistof |
hydrofobe | reageren slecht met water. bestaat uit lange vetzuurstaarten en die kunnen gemakkelijk een interactie aangaan met andere niet-polaire moleculen |
cholesterol | een lipide dat een rol speelt bij de stevigheid van het membraan |
membraaneiwitten | gedeeltelijk het celmembraan in gaan, of het membraan volledig doorkruisen of losjes aan de binnen- of buitenkant worden bevestigd |
receptoreiwit | koolhydraatgroep die alleen aanwezig zijn op het buitenoppervlak van het celmembraan en zijn gehecht aan eiwitten of lipiden. ze zijn belangrijk voor interacties met andere cellen |
selectief doorlaatbaar | het celmembraan regelt welke stoffen er doorheen komen en hoeveel elke stof op een bepaald moment de cel kan binnenk0omen en kan verlaten |
passief transport | vereist geen energie en houdt in dat een stof zijn concentratiegradient over een membraan afdaalt. |
concentratiegradient | als aan de ene kant de moleculen hoger is dan de andere kant en ze kunnen niet door de celwand heen dan gaat het water zich verplaatsen om ervoor te zorgen dat het concentratie niveau nog steeds gelijk is |
gefaciliteerde diffusie | diffunderen moleculen over het celmembraan met behulp van het membraaneiwitten, zoals kanalen en dragers. (gebruiken eiwitten om te helpen bij het transport) |
semipermeabel | het membraan van de cel is half doorlaatbaar wat betekent dat het vooral watermoleculen doorlaat |
porie-eiwit | Een eiwit waarvan de cel de doorlaatbaarheid kan regelen |
kanaaleiwitten | sommige ervan zijn de hele tijd open en andere kunnen openen of sluiten als reactie op een bepaald signaal |
dragereiwitten | kunnen van vorm veranderen en het doelmolecuul van de ene kant van het membraan naar de andere verplaatsen |
transporteiwit | verplaatsen stoffen door hun membraan |
actief transport | cellen moeten met actief transport de nodige moleculen binnenbrengen. ( werkt tegen de concentratiegradient in waardoor lage concentratie naar gebieden met hoge concentratie worden verplaats) ( maakt gebruik van dragereiwitten en niet kanaaleiwitten) |
concentratie | hoeveelheid opgeloste stof in een oplosmiddel zit |
opgeloste stof | een stof dat oplost in een vloeistof zoals suiker in water. |
oplosmiddel | vloeibare stof waarin iets oplost, zoals suiker in water dan is water het oplosmiddel |
diffusie | verplaatsing van een stof met een hoge concentratie naar een plek met lage concentratie |
osmose | Osmose is een proces op basis van diffusie waarbij een vloeistof, waarin stoffen zijn opgelost, door een zogenaamd halfdoorlatend membraan stroomt, dat wel de vloeistof doorlaat maar niet de opgeloste stoffen. |
osmotische waarde | De osmotische waarde geeft de concentratie van opgeloste deeltjes in een vloeistof aan |
hypertoon | Hypertoon verwijst naar een oplossing waarvan de osmotische waarde hoger is dan die van een levende cel. |
hypotoon | een oplossing met een relatief lage osmotische waarde vergeleken met een andere oplossing |
isotoon | Isotoon is een term die verwijst naar een oplossing waarvan het aantal opgeloste deeltjes per liter gelijk is aan die van een andere oplossing |
turgor | De turgordruk is de druk van de celinhoud op de celwand |
plasmolyse | Plasmolyse is het loslaten van het celmembraan van de celwand. |
Want to create your own Flashcards for free with GoConqr? Learn more.